Categorieën
Terug in de taal

winkelknecht

Winkelpersoneel dat niet verkoopt?

Het coronavirus houdt de wereld al maanden in zijn greep. De pandemie doet een groot beroep op zorgmedewerkers, dwingt politici tot het maken van verregaande maatregelen en brengt winkeliers in financiële problemen. Vooral kleine zelfstandigen hebben het zwaar. Zij hebben over het algemeen weinig reserves en voor hen is het niet aantrekkelijk om hun producten al vroeg met grote kortingen te verkopen. Om deze middenstanders te steunen laat het kabinet-Rutte uitzoeken of het mogelijk is de zomeruitverkoop in Nederland pas na 1 juli te starten. Zouden de ‘winkeldochters’ en ‘winkelknechten’ dan alsnog blij de winkel verlaten?

Foto: Artem Beliaikin on Unsplash

Onverkoopbare vrouwen

Met winkeldochter duiden we tegenwoordig een artikel in een winkel aan dat niet of moeilijk te verkopen is. Dat varieert van boeken tot kledingstukken. Deze figuurlijke betekenis krijgt het woord rond het midden van de 19e eeuw. De eigenlijke betekenis van winkeldochter is ‘een vrouwelijke winkelbediende’. In deze betekenis komt het woord al vanaf de eerste helft van de 17e eeuw voor en die blijft het houden tot aan het begin van de 20e eeuw. Ook het woord winkeljuffrouw kon in deze beide betekenissen gebruikt worden.

Onverkoopbare mannen

Niet alleen koopwaar ‘van vrouwelijke kunne’ bleek soms onverkoopbaar te zijn, ook ‘mannelijke’ goederen trof dat lot. Een artikel waar geen aftrek voor was, werd namelijk ook wel winkelknecht of – en dat woord is alleen in een boekje uit 1733 in die betekenis aangetroffen – winkelhouder genoemd. Net als bij winkeldochter kwam de figuurlijke betekenis van winkelknecht pas in de tweede helft van de 19e eeuw op. Tot die tijd komen we het woord vooral tegen om een (mannelijke) winkelbediende aan te duiden.

Van baas naar knecht

In de oudste, 16e-eeuwse voorkomens van winkelknecht is van een ondergeschikte rol nog geen sprake. Integendeel, een winkelknecht was juist de baas: hij was de eigenaar van een winkel (of een marskramer). Het tweede deel heeft hier nog niet de nu nog gewone betekenis ‘dienaar’ maar betekent hier ‘man’. Na de eerste helft van de 17e eeuw is het woord in dit gebruik amper meer aangetroffen.

Kleine zelfstandigen zullen blij zijn dat de winkelhouder al geruime tijd is verdwenen en dat ook winkelknechten slechts sporadisch voorkomen. Laten we hopen dat zij in deze coronacrisis tijdens de uitverkoop ook snel van hun winkeldochters verlost zullen zijn.


Meer lezen